Volgens aanhangers van DI profiteren van DI alle leerlingen – sterke, gemiddelde en zwakke leerlingen.
De WSK daarentegen stelt:
OntwikkelingVolgend Onderwijs denkt in termen van ‘vroeg-rijpe, gemiddeld-rijpe en laat-rijpe kinderen’. Dan blijkt elke leerling in zijn eigen tempo sterk te zijn, terwijl elk kind zich in zijn tempo kan blijven ontwikkelen.
Een niet-rijp kind dat toch in de leerstof les krijgt, zal een zwakke indruk maken. Als het die stof pas aangeboden krijgt als het eraan toe is, zal het een sterke indruk maken. Vroegtijdig onderwijs schept zijn eigen zwakke leerlingen.
DI biedt leerlingen geen gelijke kansen op succes omdat niet is nagegaan of ze ieder op zich rijp zijn voor de leerstof. OntwikkelingVolgend Onderwijs doet dit laatste wel en biedt zo alle leerlingen gelijke kansen op succes, elk op zijn eigen kalenderleeftijd.
recht gedrukt en niet ingesprongen: Schmeiers tekst
schuin gedrukt en ingesprongen: de reactie van de kerngroep van de WSK
DI = Directe Instructie; OVO = OntwikkelingVolgend Onderwijs of aansluitend onderwijs
DI is toch alleen voor zwakke leerlingen?
In de genoemde meta-analyses blijkt dat álle leerlingen profiteren, dus zowel sterke, gemiddelde als zwakke leerlingen. Voor alle leerlingen is DI een krachtige aanpak, maar zwakke leerlingen profiteren het meest. DI biedt leerlingen gelijke kansen op succes, ongeacht hun sociaaleconomische afkomst.
Soms wordt ten onrechte gesteld dat sterke leerlingen geen instructie nodig hebben en beter zelfstandig en ontdekkend leren. Hoogbegaafdheidspecialist Eleonoor van Gerven zegt hierover: “Het idee dat juist deze leerlingen met een minimale instructie de leerstof zouden moeten kunnen begrijpen, is een grote misvatting.”
4.1 DI denkt in termen van ‘sterke, gemiddelde en zwakke leerlingen’. OVO denkt in termen van ‘vroeg-rijpe, gemiddeld-rijpe en laat-rijpe kinderen’.
Dan blijkt bijvoorbeeld het volgende:
- Een kind dat al met 5;0[1] jaar leesrijp is en vanaf 6;0 jaar DI-leesles krijgt, maakt met 7;0 een sterke indruk.
In OVO speelt dit kind tot 5;0 met klanken en vormen en krijgt het vanaf 5;0 leesles.
Het is vroegrijp en maakt zowel vóór 5;0 als daarna een sterke indruk.
- Een kind dat met 6;0 leesrijp is en vanaf 6;0 DI-leesles krijgt, maakt met 7;0 een gemiddelde indruk.
In OVO speelt dit kind tot 6;0 met klanken en vormen en krijgt het vanaf 6;0 leesles.
Het is dus gemiddeld rijp, maar maakt zowel vóór 6;0 als daarna een sterke indruk, omdat het óp zijn niveau les krijgt, waardoor het sterk blijft.
- Een kind dat met 7;0 leesrijp is en vanaf 6;0 DI-leesles krijgt, maakt met 7;0 een zwakke indruk.
In OVO speelt dit kind tot 7;0 met klanken en vormen en krijgt het pas vanaf 7;0 leesles.
Het is laatrijp, maar maakt zowel vóór 7;0 als daarna een sterke indruk, omdat het óp zijn niveau les krijgt
4.2 Kinderen die in DI ‘zwakke leerlingen’ worden genoemd, zijn over het algemeen kinderen die niet rijp zijn voor de leerstof (zie 1.2). Zij profiteren niet van DI en krijgen er minder zelfvertrouwen en motivatie door (zie 3.3).
4.3 DI biedt leerlingen geen gelijke kansen op succes omdat niet is nagegaan of ze ieder op zich rijp zijn voor de aangeboden leerstof; OVO doet dat wel (zie 4.1).
4.4 Kinderen worden niet alleen op verschillende ogenblikken ergens rijp voor maar ook anderszins zijn er tempoverschillen in de ontwikkeling tussen kinderen. OVO benadrukt dit, maar DI zegt hierover niets.
4.5 Dat sterke leerlingen geen instructie nodig zouden hebben en beter zelfstandig en ontdekkend zouden kunnen leren, is juist – vooropgesteld dat is vastgesteld dat een kind aan de aangeboden leerstof toe is (zie 1.2 en 4.1) en dat de leerkracht het goed begeleidt. Ook hoogbegaafde kinderen kunnen in hun ontwikkeling worden gevolgd, maar zij zullen bijvoorbeeld eerder met 5;0 al lees- en/of rekenrijp zijn dan de meeste kinderen.
4.6 Samengevat: OVO denkt in termen van ‘vroeg-rijpe, gemiddeld-rijpe en laat-rijpe kinderen’; en dan blijkt elke leerling in zijn eigen tempo sterk te zijn. DI denkt in termen van ‘sterke, gemiddelde en zwakke leerlingen’ en houdt geen rekening met de verschillen in tempo van de psychologische ontwikkeling.
Behoefte aan verdieping? Ga naar het DI-artikel, zoek onder het trefwoorden ‘rijpheid’ en/of lees §4.6, c (kansarme kinderen; p.10-11), §7.3, b en c (ontwikkeling-onderwijs en kansarme kinderen; p.21) en §9.1, h (laag presterende kinderen; p.34).
[1] In de ontwikkelingspsychologie staat ‘5;0’ voor ‘5 jaar en 0 maanden’.
Wil je de negen passages lezen en de reactie van de WSK op alle negen?
<<KLIK HIER>>