Ik ben Ewald Vervaet.
Ik ben in het Zeeuwsvlaamse dorp Westdorpe in 1949 geboren – als ‘herfstkind’ (knipoog…). Op dit moment ben ik dus 63.
Ik schets hieronder iets over:
- mijn wetenschappelijke achtergrond (door op ‘Wis- en natuurkunde; psychologie’)
- mijn kritiek op tests en de teleurstellende ervaringen die me dat opleverden (door op ’Kritiek op tests’)
- het isolement waarin ik terecht kwam en wat ik eraan deed om dat te doorbreken (door op ‘Isolement’)
- het feit dat dat isolement wel is doorbroken maar niet is opgeheven (door op ‘Opheffen van isolement’)
- hoe ik bij het kleuteronderwijs betrokkenheid ben geraakt (door op ‘Kleuteronderwijs’)
- hoe twee anderen en ik een petitie hebben opgezet om die betrokkenheid gestalte te geven (door op ‘Petitie’)
- de oprichting van de Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs (door op ‘Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs’)
- mijn huidige onderzoekswerk (door op ‘Huidige werk’)
- het uitkomen van een leeslijn die de doelstelling van de WSK gestalte geeft (door op ‘WSK en Zo ontdek ik het lezen!’)
Wis- en natuurkunde; psychologie
Ik heb wis- en natuurkunde gestudeerd, vooral omdat wiskunde mijn lievelingsvak was op de middelbare school. (En nog steeds vind ik bijvoorbeeld de vk-doku’s van de Volkskrant erg leuk – mijn zaterdagmorgens beginnen ermee.) Maar toen is was afgestudeerd, leek het me toch niet iets waarmee ik mijn hele leven zou willen vullen.
Ik ben alsnog psychologie gaan doen – om psychotherapeut te worden. Na mijn afstuderen als psycholoog ben ik op eigen initiatief – wel met de begeleiding van de internationaal vermaarde ontwikkelingspsychologe Rita Vuyk – onderzoek gaan doen naar de persoonlijkheidsontwikkeling tussen geboorte en 17 jaar. Daar ben ik in mei 1986 op gepromoveerd.
Kritiek op tests
De eerste jaren na mijn proefschrift kreeg ik teleurstelling op teleurstelling te verwerken. Met name het NIP en het Cito namen het me kwalijk dat ik in mijn proefschrift kritiek had gegeven op persoonlijkheidstests en –vragenlijsten. Ik merkte al spoedig dat promoveren binnen de psychologie weinig tot niets voorstelde: het verdedigen en uitbreiden van gevestigde belangen stond bij het psychologische kader ver boven het verbreden en uitdiepen van wetenschappelijke inzichten.
Maar men bestreed me niet. Logisch: als men dat had gedaan, hadden binnen enkele jaren het Cito en de testburo’s moeten sluiten. Tests zijn in naam namelijk gebaseerd op de ‘natuurwetenschappelijke methode’. Als natuurkundige (en allerminst als psycholoog!) had ik in mijn proefschrift ook laten zien dat de zogeheten ‘natuurwetenschappelijke methode’ een vertekend beeld geeft van de werkwijze in de natuurwetenschappen.
Isolement
Omdat ik in december 1986 al wist dat ik vrijwel volstrekt geïsoleerd stond en zou blijven staan als ik niets deed, heb ik in mei 1987 Stichting Histos opgericht – om aan mezelf en medestanders een koepel te bieden om samen onder te schuilen en elkaar te sterken in de richting die niet met tests maar met proeven zou willen werken. Zie http://www.stichtinghistos.nl/, verder op ‘Stichting Histos’. Als je doorklikt op ‘Doordenkers’ kun je allerlei vraagstukjes doen over de ontwikkeling van het kind – tussen 2004 en 2010 heb ik vele doordenkers gemaakt.
Omdat ik niet tevreden was over wat ik in mijn proefschrift had geschreven over de persoonlijkheidsontwikkeling tussen 0 en 3 jaar en omdat ik in 1991 bij Piaget vruchtbare invalshoeken was tegengekomen in zijn onderzoek naar de ontwikkeling tussen 0 en 1,5-2 jaar, ben ik daar vanaf dat jaar stelselmatig mee begonnen. Uiteindelijk had ik 28 proefpersoontjes met wie ik om de zes weken een onderzoekssessie heb gedaan. Daar is in 2002 mijn boek ‘Groeienderwijs; psychologie van 0 tot 3 jaar’ uit voortgekomen.
Met 20 van die 28 kinderen ben ik verder gegaan tot een jaar of acht – eerst om de 3, 4 maanden maar al gauw om de 6 maanden omdat ik wist dat de kleuterfase (gemiddeld 4,5-6,5 jaar) ongeveer twee jaar duurt. Op die manier zou ik elke kleuter 3-5 keer zien. Dat mondde in 2007 uit in mijn boek ‘Naar school; psychologie van 3 tot 8 jaar’.
Opheffen van isolement
Het klinkt misschien raar, maar mijn isolement is door dit alles wel doorbroken maar niet opgeheven. Op grond van ‘Groeienderwijs’ bijvoorbeeld heb ik enkele jaren stukjes kunnen schrijven voor ‘Ezeltje Prik’ (oplage rond 180.000). En niet te vergeten: vanaf 1987 heb ik steeds cursussen aan Volksuniversiteiten kunnen geven. Het is juist daar dat ik geregeld geluiden opving van kleuterleerkrachten die een cursus bij me volgden – uiteraard naast wat ik daar ook in de krant over las.
Voor het opheffen van isolement is echter meer nodig dan het doorbreken. Ik licht dit toe.
Voor mij betekent het doorbreken van het isolement dat ik weet dat ik medestanders heb. In de eerste plaats medestanders die hetgeen ik als wetenschapper meen te zien bij kinderen (kleuters bijvoorbeeld), kunnen bevestigen. Ik zou me uiteraard al lang hebben moeten terugtrekken met mijn opvattingen als kleuterleerkrachten – in mijn ogen deskundigen bij uitstek – zich daar niet in zouden herkennen en met volkomen tegengestelde verhalen zouden komen. Dat was echter nooit het geval: we vulden elkaar altijd aan. En nog steeds is dat zo in de WSK: we kijken allemaal naar hetzelfde kind, maar terwijl ik het kind bijvoorbeeld zijn naam laat schrijven in de schrijfproef, brengt een kleuterleerkracht haar/zijn ervaring in van de manieren waarop kinderen op verschillende ontwikkelingsnivo’s zich in een groep gedragen.
In de tweede plaats bedoel ik met medestanders mensen die zich in mijn isolement herkennen met een eigen isolement. Van kleuterleerkrachten hoorde ik klachten over het feit dat op alsmaar jongere leeftijd alsmaar meer tests afgenomen moesten worden – daar verschenen ook geregeld artikelen over in de kranten. En ik hoorde hen zeggen dat ze ook alsmaar vroeger met traditionele klas-1-leerstof moesten beginnen. Doorslaggevend voor mij was daarbij dat men dat niet slechts vaststellend aan me meedeelde, maar er ook een waardering bij had: men keurde dat af, en wel op gronden die volgens mij in ontwikkelingspsychologisch opzicht steekhoudend waren.
Ik had echter geen medestanders om ons (hun en mijn) isolement op te heffen. En daarmee bedoel ik dat ons geluid minderheidsgeluid was en bleef – naast en tegen het meerderheidsgeluid vóór tests en vóór vervroegd aanbod van schoolse leerstof. Het zou meerderheidsgeluid dienen te zijn. Wat wij wilden en willen zou officieel onderwijsbeleid dienen te zijn. Niet anderen zouden het beleid dienen te verdedigen, maar wij zouden dat dienen te doen – niet omdat we officieel beleid zomaar blindelings zouden willen onderschrijven maar omdat we van harte zouden kunnen zeggen dat dat beleid in de kern juist is (en in de praktische uitvoering uiteraard altijd te verbeteren is).
Wat betreft minderheids- en meerderheidsgeluid moet ik nog dit opmerken. Ik bekijk dat in het hele veld dat zich met onderwijs bezig houdt: het onderwijsveld en de instellingen eromheen (Cito, onderwijsinspectie, schooldirecteuren, schoolbesturen, onderwijspedagogen, onderwijsadviesburo’s enzovoort). Binnen de kleuterleerkrachten staat de overgrote meerderheid aan dezelfde kant als ik. Maar daarbuiten is het beeld wisselend: onderwijspedagogen en het Cito zijn in overgrote mate onze tegenstanders. En de politiek luistert helaas vooral naar onze tegenstanders…
Kleuteronderwijs
Als geschreven, sedert de jaren 80 las ik geregeld iets over het kleuteronderwijs en het terechte verzet dat kleuterleerkrachten hadden tegen allerlei ‘vernieuwingen’, maar ik dacht dat dat verzet vroeg of laat het officiële onderwijsbeleid wel zou keren. We weten nu allemaal dat dat niet het geval is geweest…
Al vóór het uitkomen van ‘Naar school’ kreeg ik van allerlei kanten wel al de aansporing om iets te doen om het officiële onderwijsbeleid bij te sturen. De kranteartikelen die ik daar op gezette tijden over schreef of de vraaggesprekken waarin dat onderwerp – hoe zijdelings ook maar – aan de orde kwam, hebben echter geen zoden aan de dijk gezet.
Ik herkende veel van wat kleuterleerkrachten me vertelden. Vooral de nadruk op tests (in plaats van proeven) en de indruk niet serieus genomen te worden in de eigen deskundigheid, sprongen steeds naar voren. Het leek me dat er maar één weg open stond en die was: de krachten structureel bundelen. Maar hoe? Hoe zou ons isolement structureel opgeheven kunnen worden?
Petitie
Naar aanleiding van het voorstel van Rina van de Kerkhof, toen nog als kleuterleerkracht werkzaam maar nu gepensioneerd, van maart 2011 om de Onderwijsraad een brief te schrijven, zijn Rina, Petra Pouw en ik de petitie ‘Gedachtewisseling over ontwikkelingsfasen’ gestart. Die brief leek me namelijk een goede mogelijkheid om de krachten te bundelen: de namen van de ondertekenaars zouden aan ons drieën bekend zijn (ook de anonieme ondertekenaars) en na afloop zouden we er ons over kunnen beraden in wat voor vorm we die mensen bij elkaar zouden brengen.
De petitie ging begin mei 2011 van start. Ze is aan alle basisscholen bekend gemaakt en is 2.419 keer ondertekend. Dat is natuurlijk een mooi resultaat, maar de keerzijde is dat ons ook geluiden bereikten als ‘ik wil wel ondertekenen, maar het heeft volstrekt geen zin’ en ‘ik durf niet – ook niet anoniem; als mijn schoolbestuur erachter komt, ben ik mijn baan kwijt’…
Bij elke verdere stap zouden die twee geluiden altijd blijven meeklinken in mijn hoofd: velen zijn murw; bij velen heerst angst.
Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs
Uiteindelijk hebben Rina, Petra en ik ervoor gekozen om een werkgroep op te richten. Dat is het minst arbeidsintensief en men kan meteen aan de slag. Bovendien zouden de leden zelf een stichting of een vereniging op kunnen richten als ze daar vroeg of laat behoefte aan zouden hebben.
De oprichting vond plaats op 25 april 2012 en ging al gauw Werk- en Steungroep Kleuteronderwijs (WSK) heten. Bij die oprichting waren geen murw geslagen mensen en ook geen bange. Daar bruiste energie – met begrip voor hen die zich murw voelden. Daar gloorde hoop – met begrip voor en meeleven met bange collega’s. Wat hebben we ons gesterkt aan elkaar!!
Lees en kijk zelf. Petra had het geweldige idee om zoveel mogelijk van de oprichtingsbijeenkomst te filmen. Zie http://www.stichtinghistos.nl/wg%20kleuters.html.
Sindsdien zijn we naar mijn gevoelen met zijn allen aan een soort avontuur bezig, maar ook met verwerking van ons isolement en van alles wat daarmee samenhangt (verminderd gevoelen van zelfwaarde; moe zijn van het alsmaar jezelf moeten verdedigen; schaamte omdat men zich weggezet voelt als ondeskundig, als ouderwets, als kwerulant of als wat ook maar waar een negatieve sluier over ligt). Het doel kennen we: opheffen van ons isolement doordat datgene waar de WSK voor staat, officieel onderwijsbeleid is geworden (en de WSK zich dus kan opheffen…).
De wegen daarnaartoe kennen we niet. Zo had ik rond de oprichting gedacht dat we binnen een jaar al vele contacten met Pabo’s zouden hebben en pas rond 2014-15 contact met de onderwijsinspectie. Het is helemaal anders gegaan: het aantal contacten met Pabo’s is spaarzaam (maar die hebben we ook niet heel actief gezocht), maar we zijn op uitnodiging van de inspectie wel al drie keer op het hoofdkwartier in Utrecht geweest. En wie zou hebben gedacht dat we al het journaal gehaald zouden hebben? Op 9 april besteedde RTL-Nieuws van 19u30 uitvoerig aandacht aan de aanbieding door Elly de Wildt-Dienske van het zwartboek ‘Kleuters in de knel!’ aan de Kamercommissie OCW van de Tweede Kamer.
Huidige werk
Ondertussen ben ik verder gegaan met onderzoek. Er zijn twee onderzoekingen waar ik in dit verband op kan wijzen.
Tijdens de oprichting van de WSK liep mijn onderzoek naar het meest gunstige aanvangsmoment voor leesonderricht – juist ter voorkoming van dyslexie en andere leesproblemen. Ik wilde 20 kinderen volgen die als kleuter geen stelselmatige letterkennis hadden gehad en van wie een of beide ouders dyslectisch zouden zijn. Omdat een kind met één dyslectische ouder 50% kans heeft op dyslexie, zouden volgens de kansrekening dus ongeveer 10 van deze kinderen bij het gebruikelijke aanvangsmoment ook dyslexie dienen te krijgen. Door het aanvangsmoment nu uit te stellen tot ik vastgesteld zou hebben dat ze leesrijp zijn, zouden er dat volgens de theorie van mijn boek ‘Naar school’ 0 zijn. Bij één school kon ik beginnen: in september 2012 deed de Parcivalschool in Amstelveen met 7 kinderen mee. Dat is heel voorspoedig verlopen, totdat er een nieuwe directrice kwam die haar eigen opvattingen had over onderzoek (ze leek me erg in tests te geloven) en over dyslexie. En dat terwijl ze niet uit het onderwijs kwam maar uit de adviessector van het bedrijfsleven… Mijn onderzoek moest op 6 juli definitief stoppen, ook met de 5 kinderen die duidelijk nog niet leesrijp waren.
Mijn andere onderzoek gaat terug naar 2009. Toen heb ik een artikel geschreven over ontdekkend leren lezen. Het was geheel gebaseerd op de onderzoeksbevindingen waar ‘Naar school’ op is gebaseerd. In het schooljaar 2010-2011 heeft de leerkracht van klas 1 (‘groep 3’) van de Michaëlschool in Bussum ermee gewerkt en in het schooljaar 2012-2013 een andere leerkracht van diezelfde school: Jacqueline van Laerhoven respectievelijk Jacqueline Vergeldt. In de aanloop naar de oprichting van de WSK heeft een WSK-lid me gewezen op uitgeverij Gelling die een leeslijn uitbracht, waarvan de makers zich mede op mijn boek ‘Naar school’ beriepen. Op 23 mei 2012 vond het eerste gesprek plaats tussen Sipke Gelling en mijzelf: het klikte meteen en we zetten in op een boek dat in de zomer van 2013 zou verschijnen. Daarop ging Jacqueline Vergeldt aan de slag en zij zou ook de illustraties bij de zogeheten ontdekbladen kunnen verzorgen omdat ze prachtig kan tekenen.
In januari 2013 ben ik begonnen met het schrijven van de leeslijn die ’Zo ontdek ik het lezen!’ zou gaan heten. Vanuit een cursus aan de Bossche Volksuniversiteit meldden zich drie leerkrachten van de Sint-Jozefschool in Spoordonk (Oirschot): zij zouden in januari bij enkele vroeg-leesrijpe kinderen in groep 2 met ontdekkend leren lezen willen beginnen. Ik vroeg Anja Visser, lid van de WSK, van de Piusschool in Abcoude of zij ook met een aantal vroeg-leesrijpe kinderen in haar groep 1/2 zou willen werken met ontdekkend leren lezen. Daar had ze wel oor naar!
WSK en Zo ontdek ik het lezen!
Om een lang verhaal kort te maken: rond 8 juli verschijnt ‘Zo ontdek ik het lezen!’ bij uitgeverij Gelling. Ik zie er een belangrijke aanvulling in op wat we met de WSK voor elkaar willen krijgen. Immers, de WSK wil onderwijs dat van meet af aan aansluit bij de ontwikkeling van het kind. Dat is precies wat ‘Zo ontdek ik het lezen!’ mogelijk maakt voor leren lezen – volgens vrijwel iedereen het allerbelangrijkste dat een kind op de basisschool leert omdat lezen de toegangspoort is tot het verwerven van alle informatie die niet mondeling wordt meegedeeld.
Anders gezegd: terwijl de WSK op politiek-maatschappelijk vlak veranderingen tot stand wil brengen, biedt ‘Zo ontdek ik het lezen!’ de mogelijkheid aan elke school om aan aansluitend onderwijs concreet gestalte te geven binnen het huidige officiële onderwijsbeleid. Om te bepalen of een kind leesrijp is, neemt men de schrijfproef en de leesproef af. Als men dat om de zoveel maanden bij een kind doet, geeft dat een mogelijkheid om aan de onderwijsinspectie te laten zien dat dit kind wél leesles krijgt en dat kind niet. Aan de andere kant laat ‘Zo ontdek ik het lezen!’ zien dat een kind dat een niet-leesrijpe kleuter is, optimaal voorbereid kan worden op het lees- en schrijfonderricht als het daaraan toe is, namelijk door middel van rijmen en andere vormen van klankanalyse en van overtrekken en andere vormen van vormoefeningen.
Het avontuur gaat door! Voor mij persoonlijk is het heerlijk om al die energie die tijdens mijn isolement is opgestuwd als achter een dam, op gekanaliseerde manier zijn weg te laten vinden – een beetje energie om gezamenlijk af te breken wat fout is maar heel veel energie om samen op te bouwen wat goed is…
Ewald Vervaet
Amsterdam, 1 juli 2013