Op 17 maart 2017 liet de regering weten geen behoefte te hebben aan een specialisatie ‘Jong Kind’ op de pabo’s. De WSK heeft de Tweede Kamer (met cc aan de regering) laten weten dat die specialisatie er wel dient te komen, mede omdat de argumenten van de regering niet steekhoudend zijn.
Aan de leden van de Commissie OCW van de Tweede Kamer
Betreft: Brief 31 293 359 van de regering over het jonge kind op de pabo’s
21 april 2017.
Geachte,
Op 17 maart jongstleden heeft de regering u een brief geschreven over de aandacht voor het jonge kind op de pabo’s. We begrijpen daaruit dat zij van mening is dat de kennis over het jonge kind op de pabo’s voldoende geborgd is. Wij delen die mening slechts zeer ten dele en brengen daarom een eerder voorstel opnieuw onder uw aandacht.
De regering refereert aan de veldconsultatie ‘Het jonge kind op de pabo’ van 14 december jongstleden. Ondanks dat dit geen werkelijke consultatie van het veld was (slechts 25% actieve kleuterleerkrachten), kwam toch naar voren dat vrijwel alle deelnemers pabo-afgestudeerden niet startbekwaam achtten. Kleuterleerkrachten in het land roepen dit al jaren en dat werd bevestigd in de enquête over het kleuteronderwijs die Kamerlid Rog onlangs heeft gehouden: meer dan 90% kiest voor een specialistische opleiding voor onderwijs aan jonge kinderen en bijna 60% geeft aan dat er behoefte is aan bijscholing voor leerkrachten.
De regering acht aandacht voor het jonge kind onmiskenbaar belangrijk, maar in ‘Goede ontwikkelingen op de Pabo’s’ schetst zij een deels juist maar ook een deels te rooskleurig beeld. Dit komt doordat allerlei termen, waaronder kerntermen als ‘ontwikkeling’ en ‘spel’, bij de meeste pabo’s in betekenissen worden gebruikt die haaks staan op wat kleuterleerkrachten en de WSK eronder verstaan. Daardoor wordt tijdens te veel specialisaties ‘jong kind’ aan pabo’s sedert 2011 hetzelfde gedaan als daarvóór:
- pabostudenten hebben nog altijd géén of te weinig kennis van de ontwikkelingsgebieden;
- pabostudenten kennen niet de juiste volgorde van aan te bieden vaardigheden en materialen;
- jonge kinderen krijgen daardoor nog steeds opdrachten bóven en niet óp het actuele ontwikkelingsniveau.
Al met al staan twee zaken op gespannen voet met elkaar.
- Scholen zijn verplicht pabo-afgestudeerden aan te nemen, terwijl die niet startbekwaam zijn.
- Pabo’s richten hun onderwijs naar eigen inzichten in met alle eerdergenoemde manco’s van dien en hebben daartoe het grondwettelijk gewaarborgde recht.
Als er niets gebeurt zullen genoemde manco’s blijven bestaan. Daarom dienen er nascholingscursussen te worden aangeboden waarin de psychologische, neurologische en motorische ontwikkeling goed wordt onderwezen aan onderbouwleerkrachten, met name aan onlangs afgestudeerden. Wij hebben hier in onze brief van 8 juli 2016 om verzocht en brengen dit verzoek andermaal onder uw aandacht.
In de bijlage lichten we ons verzoek toe, maar we zijn ook bereid het mondeling en schriftelijk verder toe te lichten.
Met vriendelijke groeten,
De kerngroep van de WSK
cc: mevrouw M. Bussemaker, de heer S. Dekker
Bijlage
Op 17 maart jongstleden heeft de regering u een brief geschreven over de aandacht voor het jonge kind op de pabo’s. We begrijpen daaruit dat zij van mening is dat de kennis over het jonge kind op de pabo’s voldoende geborgd is. Wij delen die mening slechts zeer ten dele en brengen daarom een eerder voorstel opnieuw onder uw aandacht.
De veldconsultatie van 14 december 2016
De regering refereert aan de veldconsultatie ‘Het jonge kind op de pabo’ van 14 december jongstleden. Drie van ons, de kleuterleerkrachten Bianca Romberg en Lianne Morssink en de ontwikkelingspsycholoog Ewald Vervaet, waren daarbij aanwezig. Zij vonden de veldconsultatie waardevol maar vonden het spijtig dat er van de ongeveer 30 deelnemers maar 6-8 kleuterleerkrachten zijn en meer dan de helft aan een pabo werkzaam is. Daardoor had de veldconsultatie deels een ‘slager keurt eigen vlees’-karakter.
Aan het slot van de consultatie bleek dat vrijwel alle deelnemers de afgestudeerden niet startbekwaam achtten. We weten dat kleuterleerkrachten in het land dit al jaren roepen, zij hebben het opleidingsniveau, als het gaat om de specifieke kennis van het jonge kind, zien afnemen en vrijwel zien verdwijnen. Dit zou naar voren zijn gekomen indien deze veldconsultatie alleen onder kleuterleerkrachten had plaatsgevonden, zij vertegenwoordigen immers ‘het veld’. Wij hebben de indruk dat dat ook de wens was van de meerderheid van de aanwezigen op het AO kleuteronderwijs van 13 oktober 2016, dat door velen van ons rechtstreeks via internet gevolgd werd.
Onze overtuiging vindt steun in de resultaten van de enquête over het kleuteronderwijs die Kamerlid Rog onlangs heeft gehouden1 en waar 2.828 kleuterleerkrachten aan deelnamen. Meer dan 90% kiest voor een specialistische opleiding voor onderwijs aan jonge kinderen, waaronder kleuters, omdat het jonge kind zo beter in zijn ontwikkeling kan worden gevolgd en kan worden begeleid. Daarnaast geeft bijna 60% aan dat er behoefte is aan bijscholing voor leerkrachten.
Belang van aandacht voor het jonge kind
De regering beschrijft onder het kopje ‘Belang van aandacht voor het jonge kind onmiskenbaar’ het specialisme dat nodig is voor het lesgeven aan kleuters. We herkennen ons in die beschrijving.
Onder ‘Goede ontwikkelingen op de Pabo’s’ schetst de regering een beeld dat deels klopt en deels te rooskleurig is. In het project ‘Het jonge kind op de pabo’, waar zij naar verwijst, worden allerlei termen inhoudelijk namelijk op een andere manier weergegeven dan wat kleuterleerkrachten en de WSK eronder verstaan.
Voorbeeld 1. De term ‘ontwikkeling’, cruciaal in het kader van het jonge kind, wordt door kleuterleerkrachten en de WSK gezien als ‘verschillende elkaar opvolgende psychologische vermogens die van binnenuit ontstaan’ (en) die wij met talloze voorbeelden kunnen onderbouwen.
Aan de meeste pabo’s waarop ‘ontwikkelingsgericht onderwijs’ dominant2 is wordt ontwikkeling gezien als een proces dat buiten het kind om kan worden aangestuurd, waardoor het kind van buitenaf door de omgeving ontwikkeld zou kunnen worden. Ontwikkeling wordt gezien als iets passiefs. De psychologische vermogens die van binnenuit ontstaan worden ontkend of genegeerd. (Een kind leert lopen door de sterke innerlijke drang om te kunnen lopen, een ouder of verzorger kan dit niet van buitenaf beïnvloeden, behalve door gelegenheid te bieden.)
Voorbeeld 2. De regering schrijft in ‘Belang van aandacht’ ook over spel. De term ‘spel’ staat volgens kleuterleerkrachten en de WSK voor activiteiten die het kind op eigen initiatief begint, invult en beëindigt – het zogeheten ‘vrije spel’; zie ons document ‘Het belang van het vrije spel voor de kleuter’.3
Aan de meeste pabo’s, waarop ‘ontwikkelingsgericht onderwijs’ dominant is2, betekent ‘spel’ dat men de vrij spelende kleuter in zijn spel mag onderbreken om hem voor een taak op het niveau van het jonge schoolkind te plaatsen, bijvoorbeeld een schrijfopdracht (‘Het belang van het vrije spel’, het voorbeeld van Marco op p.7-8).
‘Sinds 2013 hebben alle pabo’s in het curriculum een specialisatie voor het jonge ofwel het oudere kind. De manier waarop dit gebeurt verschilt per opleiding, passend bij de scholen in de omgeving en de visie van de pabo’, schrijft de regering (slot ‘Goede ontwikkelingen’; onze cursivering). De eis die de regering daarbij stelt is dat afgestudeerden ‘inzicht hebben in de ontwikkeling van jonge kinderen waarbij zowel de theoretische kennis als de praktijkervaring belangrijk is’ (slot ‘Belang van aandacht’). Wij signaleren te vaak dat in de specialisaties ‘jong kind’, die sinds 2011 vanuit het LOBO-project ‘Het jonge kind op de pabo’ worden aangeboden, hetzelfde wordt gedaan als vóór 2011:
- pabostudenten hebben nog altijd géén of te weinig kennis van de ontwikkelingsgebieden;
- pabostudenten weten daardoor niet de juiste volgorde van aan te bieden vaardigheden en materialen;
- jonge kinderen krijgen nog steeds opdrachten bóven en niet óp het actuele ontwikkelingsniveau.
Belang van kennis van ontwikkelingsfasen en noodzaak van nascholingscursussen
Onder ‘Benadering van het jonge kind’ gaat de regering in op opvattingen van de WSK: ‘De WSK gaf aan dat ze in de huidige situatie afgestudeerde pabo-studenten onvoldoende startbekwaam acht voor het lesgeven in de onderbouw’. Ook schetst zij terecht dat dit te maken heeft met verschillende visies en dat zij daarover niet in wetenschappelijke discussie kan treden.
Feit is echter dat twee zaken op gespannen voet met elkaar staan.
- Scholen hebben de verplichting om gekwalificeerd personeel, door de pabo opgeleid, aan te nemen, terwijl de afgestudeerden zich niet startbekwaam achten door onvoldoende kennis en ervaring.
- Pabo’s kunnen op grond van de artikelen 7 en 23 van de Grondwet hun onderwijs naar eigen inzichten inrichten met alle eerdergenoemde manco’s van dien. Zolang deze manco’s bestaan, dienen er naar onze stellige overtuiging op voldoende locaties in het land nascholingscursussen te worden aangeboden waarin de psychologische, neurologische en motorische ontwikkeling goed wordt onderwezen aan leerkrachten en studenten die, met te weinig kennis, werkzaam zijn in de onderbouw. Wij hebben hier in onze brief van 8 juli 20164 om verzocht.
‘Een nascholingscursus in de geest van “Minimale competenties voor de beginnende kleuterleerkracht”5 kan in 8 lessen van 3 klokuren worden gegeven en zal ongeveer 100 uren studie en praktijkervaring vergen voor het doen van de opdrachten die na elke les gedaan moeten worden. De observatie- en doe-opdrachten zijn volgens ons noodzakelijk omdat we menen dat men zo praktisch mogelijk op het werken met kleuters dient te worden voorbereid’ (de verwijzing naar noot 5 is aan het citaat toegevoegd).
Noten
- https://wsk-kleuteronderwijs.nl/media/laat-kleuters-weer-kleuteren/, https://www.cda.nl/actueel/nieuws/150449/ en https://www.facebook.com/MichelRogCDA/posts/1906229312967125.
- We hebben al vele jaren de indruk dat de overgrote meerderheid van de pabo’s de studenten in theoretisch en praktisch opzicht niet, onvolledig of onjuist vertrouwd maakt met de psychologische ontwikkeling van het jonge kind. Die indruk wordt ruimschoots bevestigd in de drie afleveringen van Georganiseerd afkijken waar ook in Sardes (2015), waar de regering in haar noot 1 naar verwijst, naar wordt verwezen. We geven uit elk van de drie slechts één voorbeeld:
Voorbeeld 1. Over de Haagse Hogeschool: ‘De pabo van de Haagse Hogeschool zit op het gebied van de kleuters meer aan de kant van het ontwikkelingsgericht onderwijs’ en ‘De Haagse Hogeschool heeft natuurlijk ook een eigen visie op leren en onderwijs. Er is gekozen voor Ontwikkelingsgericht opleiden en Competentiegericht werken’ (Georganiseerd afkijken, p.18, kolom 2 en p.20, kolom 2).
Voorbeeld 2. Over Driestar educatief in Gouda: ‘Ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO) is de leidraad voor het onderwijs’ (Georganiseerd afkijken 2, p.6, kolom 1).
Voorbeeld 3. Over de Katholieke Pabo Zwolle: ‘Ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO) krijgt veel aandacht in het curriculum. Natuurlijk maken de studenten kennis met de andere visies, maar er is gekozen voor OGO, omdat het aansluit bij de visie van de pabo’ (Georganiseerd afkijken 3, p.13, kolom 1).
In alle drie de voorbeelden is er sprake van onderwijs dat de ontwikkeling op gang zou brengen of houden door interventies vanuit de omgeving.
Omgekeerd, over de psychologische ontwikkeling van het kind zijn we in geen van de drie afleveringen iets tegengekomen.
Den Haag moest eens weten hoezeer een specialisatie broodnodig is! Al sinds 2013 geef ik oud KLOSSER en ervaringsdeskundige uit een praktijk van ruim 30 jaar ,samen met mijn collega Jonge Kind adviseurs de Specialisatie Jonge Kind met passie en vanuit dezelfe missie. Met veel succes en plezier en ervaren wij een enorme behoefte bij deelnemers: een succes!?Inmiddels hebben al 13 groepen het certificaat behaald.
Perfect!