Ten geleide van de WSK bij het artikel Leesrijpheid: leesrijpheidstoets versus Citotoets “Taal voor kleuters, groep 2”
van Ewald Vervaet
Inleiding
Of een kind leesrijp is, is een van de belangrijkste vragen die in iemands schoolloopbaan gesteld worden. Het belang van lezen steekt immers boven alle andere vakken uit, omdat lezen de sleutel vormt om de poorten naar al die andere te openen. Van meerdere kanten komen er signalen uit het veld die aangeven dat te vroeg starten met leren lezen schadelijke gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van (jonge) kinderen. Daar moet voor gewaakt worden.
Vooral de citotoets “Taal voor kleuters, groep 2” werd tot 5 november 2013 van alle beschikbare toetsen het meest gebruikt om de leeesrijpheid van een kind te bepalen terwijl die daar totaal niet voor bedoeld is en er échte leesrijpheidstoetsen beschikbaar zijn.
De reden van die populariteit is gelegen in het feit dat de inspectie een toets verplicht stelde om het kleuteronderwijs op de basisschool te beoordelen en deze toets landelijke bekendheid geniet. Het is niet zo dat de toets de leesrijpheid van een kind (‘geletterdheid’ maakt namelijk deel uit van deze toets) zo goed zou vaststellen en áls het dat al doet, dan toch slechts marginaal (toevallig, als bijvangst).
Nu op 5 november 2013 werd een motie (Rog) is aangenomen, die het de onderwijsinspectie verbiedt om de resultaten van citokleutertoetsen nog langer te gebruiken als criterium om het kleuteronderwijs op een basisschool op te beoordelen, is de reden om de toets van het Cito te blijven hanteren vervallen en zou er eindelijk een échte leesrijpheidstoets gebruikt kunnen gaan worden. Desondanks wordt de Citotoets nog steeds op veel (misschien zelfs wel de meeste) basisscholen in Nederland voor dit doel gebruikt. Om die reden vinden we het belangrijk om het onderzoek van Ewald onder de aandacht te brengen.
Ewalds artikel gaat voor een groot deel over ‘Taal voor kleuters, groep 2’, maar in ons ‘Ten geleide’ willen wij niet daar de nadruk op leggen, maar juist op zijn alternatief, de leesrijpheidstoets.
Leesrijpheidstoets: goed meetinstrument
Om leesrijpheid adequaat te meten is een goed instrument ontworpen: de leesrijpheidstoets.
De werkwijze is als volgt:
Eerst vraagt men het kind zijn naam, ‘mamma’, ‘pappa’ en andere namen, woorden en losse letters die het kent, te schrijven – dat is de schrijfproef. Vervolgens maakt men met de door het kind gebruikte letters klankzuivere nieuwe woorden – drie van drie letters en twee van vier letters – en laat men het kind deze woorden lezen. Dit is de leesproef. Zie bijvoorbeeld de schrijfproef en de leesproef van Jesper van net 6 in de afbeelding hierna.
Schrijfproef (links) en leesproef (rechts) van Jesper van net 6.
De schrijf- en leesproef zijn afgeleid uit de houdbaar gebleken theorie over de ontwikkeling van het schrijven en het lezen, waarvan we hierna enkele hoofdpunten schetsen.
Achterliggende theorie
In fase 13 (gemiddeld 4,5-6,5 jaar) maakt het kind zich letters eigen doordat het zijn naam en enkele woorden en andere namen in zijn vrije spel heeft leren schrijven. Fase 13 is de kleuterfase, het is kleuters eigen om op deze vrije manier te schrijven. Daar zitten echter gespiegelde letters tussen (‘ Ǝ’ voor ‘E’); soms verwisselt het kind letters (het schrijft ‘Floris’ bijvoorbeeld als FOLRIS) en soms schrijft het een woord van rechts naar links (‘XAM’ voor ‘MAX’).
Als men vervolgens met de letters die het kind zelf geschreven heeft, een nieuw woord van drie of vier letters maakt, verklankt het kind van dat nieuwe woord slechts de losse letters (hakken), maar kan het met die klanken geen nieuw woord maken (plakken); het leest JAS bijvoorbeeld slechts als ‘J, a, s’, zonder er ‘Jas’ van te kunnen maken. Dit is het losletterig lezen.
Afgeleid van het losletterige lezen treedt het verschijnsel op dat het kind bij ‘J, a, s’ een woord raadt dat qua klank enigszins op ‘J, a, s’ lijkt. Jesper bijvoorbeeld zegt na ‘J, a, s’ en maakt daar het woord ‘Zacht’ van: in beide komt de a-klank voor en hij spreekt ‘zacht’ enigszins als ‘sacht’ uit zodat in beide ook de s-klank zit. Dit is het deel-voor-geheel-lezen: op basis van een deel van de klanken (in dit geval ‘a’ en ‘s’) vormt het kind een geheel woord (in dit geval ‘zacht’).
Het spiegelen, het verwisselen, het schrijven van rechts naar links en het losletterig lezen zijn gerelateerd aan het feit dat het fase-13-kind een psychologische structuur heeft, die onomkeerbaar van aard is en waardoor het E en Ǝ als gelijkwaardig beschouwt.
In fase 14 (gemiddeld 6,5-8,5 jaar), de fase van het jonge schoolkind, spiegelt en verwisselt het kind geen letters meer en schrijft het consequent van links naar rechts. Dit is het conventionele schrijven. Een te lezen woord met bekende letters hakt én plakt het tot dat woord. Dit is het conventionele lezen. Aan de basis van het conventionele schrijven en lezen ligt het feit dat het fase-14-kind een psychologische structuur heeft, die omkeerbaar van aard is en waardoor het E en Ǝ als principieel verschillend beschouwt.
Onderzoek
Van veertien kinderen uit groep 2 is de uitslag van de schrijf- en leesproef vergeleken met de uitslag van de Citotaaltoets voor groep 2.
Jesper en zes andere kinderen blijken niet leesrijp te zijn; de andere zijn leesrijp.
De score op een Cito-toets wordt weergegeven met een letter (A tot en met E) De betekenis van deze letters is:
A = 25-50% boven het landelijk gemiddelde;
B = 0-25% boven het landelijk gemiddelde;
C = 0-25% onder het landelijk gemiddelde;
D = 25-40% onder het landelijk gemiddelde;
E = 40-50% onder het landelijk gemiddelde.
Als gesteld, de Citotoets ‘Taal voor kleuters, groep 2’ wordt gebruikt om leesrijpheid te bepalen. Uit Ewalds kleine onderzoek blijkt dat onterecht te zijn. Van de zeven kinderen die volgens de schrijf- en leesproef niet leesrijp blijken te zijn, lopen de scores namelijk uiteen van D tot A:
twee kinderen hadden een D-score,
één kind had een C-score,
twee kinderen hadden een B-score,
twee kinderen hadden een A-score.
Wat zegt deze uitslag nu feiten? Als we nu eens kijken naar de uitslag van Jesper bijvoorbeeld. Hij heeft een A, maar een blik op zijn leesproef laat zien dat hij beslist niet leesrijp is. Alleen ‘los’ leest hij als ‘los’, maar ‘pak’ leest hij als ‘ak’, ‘jas’ als ‘zacht’ en ‘knap’ als ‘ap’.
Cas daarentegen is duidelijk leesrijp want in de leesproef leest hij alle woorden onmiddellijk goed. Toch haalt hij op de Citotoets een C.
Hieruit kunnen we twee belangrijke conclusies trekken:
1. De schrijfproef en leesproef samen zijn een beter instrument om vast te stellen of een kind leesrijp is dan de toets “Taal voor kleuters, groep 2”.
2. Een A-score op “Taal voor kleuters, groep 2” bied geen garantie voor een succesvolle aanvang van het leesonderwijs in groep 3, sterker nog, het schept verwachtingen die niet terecht zijn.
Lees voor meer informatie over leesrijpheid en de opzet en resultaten van het onderzoek, het volledige artikel van Ewald Vervaet: Leesrijpheid: leesrijpheidstoets versus Citotoets ‘Taal voor kleuters, groep 2′
Klik hier voor het volledige artikel “Leesrijpheid_proeven versus citotoets”